Wat betreft de fotografie in Nederlands-Indië kunnen we stellen dat tot 1900 het overgrote deel van de ons bekende foto’s gemaakt werd dóór westerlingen vóór westerlingen. De Javaan Kassian Céphas (Yogyakarta 15 januari 1845 – Yogyakarta 16 november 1912) neemt in die geschiedenis een aparte plaats in.[1]
Ook de inheemse elite had zich in de negentiende eeuw onder de opdrachtgevers van de fotografen geschaard. Zij erkende het belang van de fotografie en de rol die deze kon spelen bij het uitdrukken van status. Kassian Céphas was hoffotograaf in dienst van de Sultans van Yogyakarta, in welke rol hij diverse portretten maakte en het culturele leven in de kraton (paleis) in beeld bracht. Waarschijnlijk was hij vanaf 1871 in functie, na het vak er in de jaren zestig geleerd te hebben van zijn voorganger Simon Willem Camerik. Als hoffotograaf was Céphas de maker van een door Sultan Hamengku Buwono VII (1839-1921, sultan sinds 1877) in 1891 aan vertrekkend bestuursambtenaar J. Mullemeister (1838-1926) geschonken fotoalbum (Alb-1460), rijk versierd met fluweel en zilverbeslag, met portretten van de sultan en zijn familie. Bij een dergelijke belangrijke gebeurtenis bleek een fotoalbum een passend cadeau.[2] Het belangrijkste portret in de serie is uiteraard dat van de Sultan zelf (60001455, later uitgegeven als schoolplaat 4765-126). Hij draagt op de foto een heel bijzonder kledingstuk: een kopie van een jasje dat volgens Javaanse overlevering eind vijftiende eeuw door de profeet Mohammed zelf was geschonken, en dat door de sultans als pusaka (heilig erfstuk) in het paleis werd bewaard.[3] Die herkomst gaf het gezag van de sultans over hun onderdanen extra religieus gewicht. Zijn status is ook af te lezen aan het reusachtige parang rusak (gebroken kapmes) motief op zijn kain panjang (wikkelrok). Verder draagt hij onder meer sumping ron oorsieraden en een kuluk (hoofddeksel). De sultan zit op de dampar kencana, de gouden troon met een voetenbank. Links achter de op een voetstuk geplaatste kwispedoor, is een sirihset te zien. Alles wijst erop dat we hier te maken hebben met een officieel staatsportret. Dergelijke portretten werden vooral vervaardigd om status en aanzien uit te stralen, niet om een persoonlijk aspect van de sultan te onthullen. De pose is ook op andere foto’s van deze en andere sultans te zien. Vaak ook is hij geportretteerd in militair uniform, daarbij de Europese kant van zijn status onderstrepend.
Céphas had een fotostudio in Yogya op Lodji Ketjil Wetan (tegenwoordig: Jalan Mayor Suryotomo), maar zal zijn decors voor deze gelegenheid naar de kraton hebben gebracht. De nadruk op status en symbolische betekenis van de vorst en diens familie geeft de portretten een formele uitstraling die sterk contrasteert met ander werk van Céphas. Zo presenteren zijn series esthetische portretten van jonge Javaanse vrouwen, waarbij hij waarschijnlijk werd geassisteerd door zijn zoon en opvolger Sem, een geheel andere wereld. De afstand tussen fotograaf en model lijkt in die portrettenreeks te ontbreken, de sfeer is meer ontspannen, losjes, levendiger. Deze foto’s dienden dan ook een ander doel. Ze waren bestemd voor een breder publiek van Indië-gangers en reizigers, en populair, al of niet vanwege hun exotische en sensuele uitstraling. Ze werden tevens als prentbriefkaarten in omloop gebracht, voorzien van een gedrukte tekst: “Javaansche schoone / Native beauty”.[4] Het Tropenmuseum bevat een bijzonder fraai exemplaar uit de serie, een met de hand ingekleurde daglichtgelatinezilverdruk (60027279). Hofleven spreekt tot de verbeelding: gefluisterd werd dat het een uit de kraton ontvoerde prinses zou betreffen.[5] Dat verhaal kan naar het rijk der fabelen worden verwezen, maar onderstreept de exotische lading die aan deze foto kleeft.
Céphas werkte vaak samen met Isaäc Groneman (1832-1912). In de periode dat die hofarts was (ca. 1885-1889), verschenen foto’s van Céphas in diens publicatie ‘In den Kedaton te Jogjåkartå; Oepåtjårå, ampilan en toneeldansen’ (zie Alb-1811). Met die publicatie in 1888 werden de foto’s van Céphas voor het eerst zichtbaar voor een breder publiek, er zouden meer publicaties volgen. Een ander werkterrein, waar het pad van Céphas en dat van Groneman elkaar kruisten, was dat van het fotograferen van Javaanse oudheden. Voor de Vereeniging voor Oudheid-, Land-, Taal-, en Volkenkunde in Yogyakarta (Archaelogische Vereeniging), waarvan Groneman een van de stichters was, maakte Céphas in de omgeving van Yogya veel opnames van de tempelcomplexen Candi Prambanan (oftewel Candi Lara Jonggrang), Candi Sewu en Candi Borobudur. Opvallend is dat hij vaak zelf op de foto’s tussen de tempelruïnes figureert, zoals hier op de foto het geval is, het bedienen van de camera waarschijnlijk aan een assistent overlatend. Ook deze foto's zien we vaak terug in fotoalbums en werden verspreid als prentbriefkaarten. Dat geldt ook voor straatgezichten in Yogyakarta en ander vrij werk.
Uniek is de opdracht die hij van de Archeologische Vereeniging kreeg om de verborgen voet van de Borobudur te fotograferen. Van 1890 tot 1891 voerde Céphas deze opdracht uit. In 1885 had Dr.ir. J.W. IJzerman bij toeval de verborgen voet van de Borobudur ontdekt, de oorspronkelijke basis van dit Boeddhistische heiligdom dat rond 800 gebouwd is. In een latere fase van de bouw werd deze basis verborgen, waarschijnlijk om verzakking te voorkomen. De verborgen voet loopt om het hele bouwwerk heen en bevat 160 bas-reliëfs die tezamen de Mahakarmawibhangga verbeelden, een Mahayanistische tekst die de werking van de leer van Karma uiteenzet. Deze leerrede wordt aan Boeddha toegeschreven en handelt over oorzaak en gevolg van menselijk handelen: goede daden hebben goede gevolgen en slechte daden hebben slechte gevolgen. Overeenkomstig met IJzerman’s ideeën werd telkens over een bepaald gedeelte een smalle sleuf aangebracht, die breed genoeg was voor Céphas om foto's te maken. Nadat Céphas zijn opnames had gemaakt werd de sleuf weer gedicht en werd een volgende sleuf geopend. Er werden in totaal 164 foto's gemaakt: 160 van de reliëfs (van ieder één) en vier foto's die een algemene indruk geven van de verborgen voet. Dertig jaar later werd deze hele serie uitgegeven in het standaardwerk over de Borobudur door N.J. Krom en Th. Van Erp. Naast de vijf reliëfs die tegenwoordig bij een bezoek aan de Borobudur zichtbaar zijn, vormen de opnames van Céphas de enige bron van studie voor de verborgen voet.[6]
Kassian Céphas was in 1866 getrouwd met Dina Raijah. Zij kregen een aantal kinderen onder wie Sem (1870-1918), zijn oudste zoon en opvolger als hoffotograaf van de Sultan van Yogyakarta. Sem was vanaf de jaren negentig aan de slag gegaan, in dienst van zijn vader, maar ook onder zijn eigen naam. Rondom zijn zestigste verjaardag trok Kassian zich terug als fotograaf en liet het over aan zijn zoon. Hij werkte nog als wedana-rodonas (hoofd-ordonnans) aan het hof en stierf na een lang ziekbed op 16 november 1912. Sem zou in 1918 overlijden en bijgezet worden in het graf van zijn vader en moeder. Zijn dood markeerde het einde van de fotostudio van de familie Céphas.
Rob Jongmans
Literatuur: Knaap, Gerrit, Cephas, Yogyakarta. Photography in the Service of the Sultan, Leiden: KITLV Press 1999
[1] Volgens Knaap (1999: 5-6, 16-17) is Kassian Céphas geboren in 1845, dat zou op zijn grafsteen hebben gestaan. Hij schrijft er in een noot bij dat volgens het doopregister van Purworejo de geboortedatum 15 februari 1844 zou zijn, maar geeft aan dat niet aannemelijk te vinden daar in de overlijdensadvertentie van 1912 werd gemeld dat Céphas 67 jaar oud was. Behalve zijn geboortedatum wordt verder betwist of Céphas van Javaanse of Indo-Europese afkomst was. Op zijn huwelijksakte uit 1893 staan echter de namen van Kartodrono en Minah als ouders vermeld. Aangezien Céphas zelf hen als zijn ouders noemde, komt Knaap tot de conclusie dat Céphas een Javaan is. Kassian werd op vijftienjarige leeftijd gedoopt, waarbij hij de naam Céphas aannam (het Aramese woord voor Petrus), die hij sindsdien is gaan gebruiken als familienaam. In 1889 werd dit ook officieel de familienaam. In oktober 1891 verwierf Céphas de status ‘gelijkgesteld met Europeanen’, waarna hij in 1893 voor de tweede keer trouwde met zijn echtgenote Dina Raijah, ditmaal voor de Europese wet.
[2] Treffend voorbeeld van die status die fotografie zich sinds haar uitvinding verworven had is ook de aanbieding door sultan Hamengku Buwono VIII van een fotoalbum aan Koningin Wilhelmina ter gelegenheid van haar vijfentwintigjarig regeringsjubileum in 1923 (zie Alb-1462, -1470 en -1471).
[3] Het door Santje Wieseman-Dom (1833-1909) gemaakte jasje bevindt zich thans in de collectie van het Tropenmuseum (1595-2). Zie verder: Shatanawi, Mirjam. Islam in beeld. Kunst en cultuur van moslims wereldwijd, Amsterdam: SUN, 2009.
[4] Voor de prentbriefkaart, zie: Haks, Leo en Steven Wachlin. Indonesië. 500 oude prentbriefkaarten, Rijswijk, 2004, p. 194.
[5] Overgeleverd bij deze foto is dat het zou gaan om een prinses van het hof van de Sultan van Yogyakarta, die met een Nederlander getrouwd was en met medeweten van de Sultan ontvoerd was uit de kraton (60027279, Vroegere toeschrijvingen). Naast een aantal andere foto's uit de reeks, bevat de Tropenmuseum-collectie een in 1950 door H. de Rhijnlander naar de foto gemaakte schildering (60046593). In het bijschrift duikt eveneens de prinses op: "Cop. Céphas H. de Rhynlander Batavia 1950. copie in chromo - litho / pastel naar Yogya-prinses van Cephas."
[6] Zichtbaar zijn O 19 – O 23 (van het laatste reliëf de rechterhelft, TMS-nummers – in omgekeerde volgorde: 10015757-10015761).
16,2 x 21,8cm (6 3/8 x 8 9/16in.)
Source: collectie.tropenmuseum.nl
Interested in Natural history?
Get updates with your personalized Culture Weekly
You are all set!
Your first Culture Weekly will arrive this week.