De vrouwen van de Toba- en Karo-Bataks droegen veel sieraden, een gewoonte die gesteund werd door en sterke lokale traditie van goud- en zilversmeden. Die werden uiteraard op hun beurt weer in stand gehouden door het dragen van veel opsmuk. Dat had de dubbele functie van het laten zien van welstand en het sparen van inkomsten die niet onmiddelijk uitgegeven hoefden te worden. Betrof het familie-erfstukken, dan werd het dragen ervan ook nog eens geacht de draagster te beschermen en geluk te brengen. Een Karo-vrouw die trouwde legde alle sieraden af, behalve de opmerkelijke padung (zie foto), oorsieraden die zo zwaar waren dat ze verankerd moesten worden aan een hoofddoek. Dit meisje draagt een "batu jala" textiel over haar schouder, en padungpadung als oorversieringen. (P. Boomgaard, 2001)
9 x 12cm (3 9/16 x 4 3/4in.)
Source: collectie.tropenmuseum.nl