Het beeld behoort tot een groep van tien goden- en voorouderfiguren, die afkomstig zijn van een dorp aan de Mayalibit-baai op het eiland Waigeo (inv.nrs. 573-36 t/m 45). Het beeld stelt de oudste zoon voor van de scheppergod (inv.nr. 573-36). Net als dat godenbeeld, heeft de armen uitgestrekt en draagt hij een katoenen lendendoek.
De goddelijke familie bewaakte het welzijn van de mensen. Voorstellingen van goden zijn zeer zeldzaam in Papua; dit maakt deze beeldengroep extra interessant (Greub 1992, 33). Het beeld heeft de armen uitgestrekt, wat volgens Van Baaren de houding is die aangenomen werd tijdens de ceremonie ‘fan nanggi’, 'het voeden van de hemel'. Hierbij werden op een platform offers gebracht aan de god en werd hij aangeroepen met uitgestrekte armen. Als die armen begonnen te beven, werd dit als teken gezien, dat de god is neergedaald. Dan kon een feestelijke maaltijd kunnen worden gebruikt (Van Baaren 1965, blz. 17-18 & 82-83).
De beeldengroep is afkomstig van het eiland Waigeo. Waigeo ligt in het westen van Papua, in een eilandengroep met de naam Raja Ampat. Raja Ampat was al eeuwen voor het Nederlandse bewind in de machtssfeer van de sultan van Tidore, een eiland van de Noord-Molukken. Dit feit komt terug in de beelden. Bijvoorbeeld in de helmen die de ‘scheppergod’ en zijn eerste zoon dragen. Die helmen schijnen op Tidore al na vroege contacten tussen de bevolking en de Portugezen of Nederlanders te zijn opgenomen in de eigen cultuur; zelfs in 1930 werden door de Tidorezen nog steeds de oude Europese helmen of moderne replica’s ervan gedragen tijdens feesten.
Lamster betoogt dat de beelden van de scheppergod en zijn zonen hun ontstaan te danken hebben aan de culturele beïnvloeding door Tidore, terwijl de geadopteerde zoon – de korwar – duidelijk afkomstig is van de Papua-cultuur rond de Geelvinkbaai. Er zijn duidelijke verschillen tussen die godenbeelden en korwars, niet alleen qua stijl, maar ook qua religieuze context waar goden- en voorouderbeelden in functioneerden.
De godenbeelden van het Indonesische archipel zouden volgens Lamster een soort medium zijn geweest, waar de ziel of de geest op aanroeping tijdelijk in neerdaalde, maar gewoonlijk in een soort zielenland verbleef, terwijl in de voorstelling van de Papua de ziel van de voorouder blijvend in het korwarbeeld woonde. Op de vraag of de geest nu blijvend in de beelden aanwezig was of niet, hadden menige westerse onderzoekers in Raja Ampat tegenstrijdige antwoorden gehoord. Lamster ziet de reden voor deze verwarring juist in het feit dat hier twee culturele tradities samen zijn gekomen. (Zie hierover Lamster 1930, 452-458 en Van Duuren 2011, 110-112).
Deze beeldengroep is dus het product van versmelting van verschillende culturele tradities en elementen, dit al lang voordat de Europeanen zich met de gang van zaken gingen bemoeien op dit eiland.
Van Eerde, de eerste directeur van het museum, toen nog Koloniaal Museum geheten, kreeg van W.A. Hovenkamp, toen de resident van Ternate waar Waigeo en de hele Vogelkop onder viel, de toestemming om meerdere objecten te selecteren van de collectie van het 'Museum te Manokwari' en te verzenden naar Nederland. Van Eerde verkreeg daar een collectie van 89 bijzondere objecten uit Papua, die als serie 573 werden ingeschreven in het Koloniaal Museum. Hieronder bevond zich ook deze groep van oorspronkelijk 10 beelden. Deze beelden vonden uiteraard een plek in de opstelling. Een ervan, de zogenoemde bijvrouw van de geadopteerde zoon, is later uit het museum gestolen (Van Duuren 2011, 110-112).
circa 55 x 80 x 23cm (21 5/8 x 31 1/2 x 9 1/16in.)
Source: collectie.tropenmuseum.nl