Het beeld staat in verband met de voorouderverering. Het is echter niet geheel duidelijk of het beeld ook een voorouder representeert.
De Fang bewaren schedels en botten van de voorouders in cilindrische dozen van boomschors of een uitgeholde boomstam. Een paar weken of maanden na de begrafenis worden de schedels opgegraven, gereinigd, zwart of rood geverfd en soms voorzien van kralen of koper. Vervolgens worden ze samen met medicijnen, tukula en gedroogde bananenbladeren in de doos geplaatst. De doos heet 'Nsöke Malan' ('malan' betekent 'samenvoegen'). Een goed gevulde doos was een teken van de ouderdom van de groep, hetgeen méér prestige impliceerde, uitgeoefend door de autoriteit der doden. De kracht van de schedels werd verhoogd door er offerbloed op te sprenkelen.
De beelden (één of meerdere), als het onderhavige exemplaar, werden vervolgens met behulp van een stok vast gestoken in de deksel van de doos. Deze stok zat onder aan het zitvlak van het beeld. Bij vele beelden, zoals bij dit exemplaar, is die stok kennelijk met opzet afgebroken. Dit verklaard waarom het zitvlak zo ver naar achteren staat en de positie van de benen zo ver naar voren: het lijkt alsof het beeld op de rand van de deksel zit. De beelden en/of de doos worden versierd met kralen en clanemblemen ('mindem').
De doos en het beeld konden op diverse plaatsen neergezet worden: op een altaartje in een hoek van de hut, op een ereplaats in het mannenhuis, in het huis van het familiehoofd, in een aparte hut of tempeltje en in het huis van de leider van het mannengenootschap. De Byeri-dienst is uitsluitend een familieaangelegenheid, vind binnenshuis plaats en staat onder leiding van de familieoudste. Tijdens de dienst werden de schedels met vette stof bestreken, tukula (baa), offerbloed, eieren en werd hen voedsel verstrekt, want schedels zijn de zetel van de rituele kracht (de levenskracht van de gehele groep) die permanent versterkt moet worden.
De installatie van een nieuw beeld op de doos werd ceremonieel uitgevoerd met vleesoffers aan de schedels. Bij bepaalde gelegenheden werden er speciale rituelen met zware beproevingen uitgevoerd om nieuwe leden te initiëren en hen zo het recht te geven de schedels te eren. Aan vrouwen en kinderen werd echter elke confrontatie met de Byeri ontzegd. Mochten zij de beelden en dozen toch aanschouwen dan had dit ziekte tot gevolg, tenzij de betrokkene snel ingewijd werd. Zo zouden vrouwen in de mannengenootschappen hebben kunnen binnendringen.
De voornaamste functie van de beelden zou zijn dat ze oningewijden dienen te waarschuwen om weg te blijven van de doos. Volgens deze opvatting stellen de beelden dus géén voorouders voor, maar een soort wachters, vergelijkbaar met de bekende Kota-figuren, om de relikwieën te verdedigen. Als zodanig waren de beelden géén object van verering, want dat is voorbehouden aan de Byeri (voorouders) zelf, die op hun beurt tussenpersonen waren tussen mensen en opperwezen. Onder druk van de missie en de Franse overheid moesten de relikwieën worden vernietigd. Tegenwoordig worden ze nog slechts voor de commercie gemaakt.
circa 56,2cm (22 1/8in.)
Source: collectie.tropenmuseum.nl