Het deksel van de mummiekist van Djedmontefanch is beschilderd met, onder andere, rituelen en formules uit het Egyptische dodenboek. Dit boek was een soort leidraad voor de overledene om het hiernamaals op een goede manier te doorstaan. Zo kon zijn ziel voortleven, met de mummie en de kist als ‘huisvesting’. Eeuwenlang hadden de Egyptenaren deze scènes op de wanden van hun tombes gezet. Maar rond 1000 v.Chr., toen de Amon-priester Djedmontefanch overleed, was de politieke en sociale situatie in Egypte onrustig geworden. Om grafrovers af te weren, werden belangrijke personen in kale, verborgen rotskamers begraven. Mummies werden in kisten gelegd en alle symbolen, rituelen en formules moesten op de kist zelf worden geschilderd.
Het houten deksel van de kist van Djedmontefanch geeft de priester weer in de gedaante van de god Osiris. Iedere dode werd een Osiris, ofwel iemand die uit de dood zou herrijzen. Daarom draagt Djedmontefanch de lange godenpruik en de gevlochten godenbaard, en heeft hij zijn handen voor de borst gekruist met daarin twee schematisch weergegeven scepters. Op zijn borst en buik liggen beschermende figuren van de god Horus (afgebeeld met een valkenkop), de hemelgodin Noet en de zonneschijf. Daartussenin bevinden zich kleinere godenfiguren en vele kolommen met teksten in hiërogliefenschrift. De kist zelf is hier niet te zien. Op de binnen- en buitenwanden ervan staan nog veel meer voorstellingen, onder meer van offerscènes, de begrafenis en de rituele reiniging van de dode door de godinnen Isis en Nephthys.