Pas in 1606 is Jan Breughel [sic] I talrijke bloemstukken beginnen te schilderen, die hem zowel tijdens zijn leven als na zijn dood veel faam bezorgden. Brueghel [sic] knoopte in dat jaar nauwe banden aan met het Brusselse hof. Aartshertog Albrecht gaf de schilder de kans curiosa, waaronder zeldzame bloemen, diersoorten en kostbaarheden, aan zijn hof te bestuderen en te schilderen. Brueghels uiterst delicate, haast miniaturistische schildertechniek kwam in het genre van de stillevens als nergens anders tot zijn recht. De bloemstillevens van Jan Brueghel [sic] I kunnen worden opgedeeld in drie types, namelijk de bloemstukken in vaas, schaal of korf, de kransen en guirlandes rondom een centraal tafereel, en de stillevens met al dan niet meerdere bloemassortimenten en andere elementen. Het Brusselse stilleven illustreert de laatste categorie. De schaal en de bloemenkrans zijn typische motieven voor Brueghel [sic]. De juwelen en geldstukken zijn accessoires op zijn Allegorieën van de vijf zintuigen in Madrid (Museo Nacional del Prado; 1616-1617); het juwelenkistje daarentegen is nieuw. Brueghel [sic] probeert in dit schilderij de diagonale compositie, bekend als hoofdelement van zijn landschappen, ook op het stilleven toe te passen. De gekunstelde opstelling van de krans beantwoordt aan de schuine ligging van de voorwerpen op tafel. Brueghel [sic] hanteerde voor de compositie het constructieschema van een gelijkzijdige driehoek, gevormd door de diagonalen van het mes en de linkerbovenrand van het juwelenkistje, die elkaar kruisen op de verticale middenlijn van de compositie. De driehoek zorgt voor dieptewerking en voor de samenhang tussen het juwelenkistje en de andere elementen. (naar Christine Van Mulders, in 'Rubens. Een genie aan het werk')
Geïnteresseerd in Visual arts?
Krijg updates met je gepersonaliseerde Culture Weekly
Je bent helemaal klaar
Je krijgt deze week je eerste Culture Weekly.