Vooraan rechts zien we een man met een grote timmermanszaag, die een os en een ezel drijft. Op de ezel zit een vrouw, ingeduffeld in een wijde blauwe mantel. Ze lopen onopvallend tussen de karren beladen met balen en biervaten. Het zijn Jozef en Maria, die naar Bethlehem zijn gekomen om zich te laten inschrijven voor de algemene volkstelling (ill. 2) die in een edict door keizer Augustus bevolen was (Lucas 2:1-5). Deze episode uit het evangelie wordt gekoppeld aan het betalen der tienden (ill. 2). Het kader : een Brabants dorp waarin de werkzaamheden en het vermaak van de wintertijd een levendige noot brengen. Het geestelijke en het tijdelijke worden hecht versmolten in een werk dat als een volmaakte microcosmos aandoet. Tegenover de gebouwen in puin (het heidendom?) staat op de achtergrond het geraamte van een loods die wordt opgericht (het christendom?). Verleden en toekomst gaan aldus hand in hand, zoals de geïsoleerde hut van de pestlijder, aan de rand van de vijver rechts, diametraal staat tegenover de kerk, het benadrukt teken van het gemeenschappelijk geloof.
Tekst : Museum voor Oude Kunst. Een keuze, Brussel, 2001, p. 92 © Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Brussel