Een oude boer en een wat jongere man die op jacht is geweest – zijn weitas en geweer staan naast hem –
zitten, voorzien van bierkan en tabakspijp, in de tuin van een herberg. Na 1670 schilderde Adriaen van
Ostade niet veel interieurstukken meer; scènes in de open lucht kregen de overhand. Deze taferelen hebben nauwelijks een moralistische lading; veeleer verheerlijken ze het ongehaaste, eenvoudige buitenleven.