Dit schilderij getuigt van het technische schilderstalent dat Jan Brueghel I bezat. Hij is een belangrijke schakel in de geschiedenis van de landschapsschilderkunst. Dit werkje moet rond 1610 geschilderd zijn en toont ons een erg verfijnde manier om het perspectivische vergezicht ten top te drijven. Hij gebruikt daarvoor twee kleurzones, een bruine gevolgd door een blauwe. Hij beeldt een aantal van zijn figuren met de rug naar de toeschouwer af en laat hen stappen in de richting van een dorp in de verte. Dat versterkt de indruk van diepte nog.