Het retabel toont vijf taferelen uit het leven van Anna, de moeder van Maria, en haar echtgenoot Joachim. De familie van de heilige is afgebeeld op het centrale paneel. Anna en Maria met het Kind zitten op een bank en domineren de compositie. De tweede dochter van Anna, Maria Cleofas, is aan de voeten van Maria gezeten met haar zonen Jakobus de Mindere, Simon, Taddeus en Jozef. Op de knieën van deze laatste ligt omgekeerd een handschrift met een miniatuur die koning David voorstelt. Het is een verwijzing naar de voorouders van Christus. De derde dochter van Anna, Maria Salomas, is aan de voeten van haar moeder voorgesteld met haar twee zonen, Jakobus de Meerdere en Johannes de Evangelist, die kan geïdentificeerd worden door de inktpot aan zijn riem. De vier mannen achter de balustrade zijn Joachim en zijn schoonzonen Jozef, Alpheus en Zebedeus. De markantste episoden uit het leven van Anna en Joachim zijn afgebeeld op de zijpanelen van de triptiek. Het chronologische verhaal begint op de buitenpanelen en heeft vooral aandacht voor het drama van de onvruchtbaarheid van het paar en het late moederschap van Anna. Links zien we hoe de jonge echtlieden in de tempel een gift doen voor de armen. Op het rechterluik weigert de hogepriester de offergave van de oude Joachim omdat hij kinderloos is. De tijd die tussen beide episoden is verstreken blijkt uit de baard van Joachim en het veranderde voorkomen van de priester. De cyclus gaat verder op het linkerbinnenpaneel, waarop een engel Joachim de geboorte van Maria aankondigt. De conceptie van de maagd Maria, door een kuise zoen van de echtgenoten voor de Gouden Poort, heeft plaats vlakbij de stadsmuur. De cyclus eindigt met de dood van Anna, die is afgebeeld op het rechterbinnenluik. Zij is omgeven door haar kinderen en de zegenende Christus. (naar Nathalie Toussaint, in 'Museum voor Oude Kunst. Een keuze')