Kauwen leven in een kolonie met een strenge rangorde. Hoe groter de vogel, hoe hoger de vogel in de rangorde staat. Die rangorde is belangrijk om een goede partner te krijgen. Als een mannetje en vrouwtje elkaar gevonden hebben, dan blijven zij voor altijd bij elkaar.
Kauwen zijn echte stadsvogels en voelen zich prima op hun gemak tussen mensen. Door hun kabaal veroorzaken kauwen soms overlast. Maar als opruimers van hondenpoep komen ze in de stad goed van pas.
Dit exemplaar komt uit de collectie van de vogeldeskundige Jan Pieter van Wickevoort Crommelin (1830-1891). Het museum heeft aan hem het grootste deel van zijn opgezette Nederlandse (trek)vogels te danken. Hij was de grootste kenner van de Nederlandse vogelwereld in zijn tijd. Op zijn dertigste werd hij blind door een ooginfectie. Hij ging echter door met vogels verzamelen. Hij herkende op de tast welke vogelsoort hij in handen had.
Omdat hij zo goed bevriend was met Coenraad Jacob Temminck, de toenmalige directeur van 's Rijks Museum van Natuurlijke Historie, mocht hij de dieren door de preparateurs van het museum laten opzetten. Deze kauw is bijvoorbeeld behandeld door Jacobus Thomas ter Meer (1803-1877). Hij was de eerste preparateur (opzetter van dieren) van het museum.