Deze kleine tondo werd lange tijd toegeschreven aan Pieter Bruegel de Oude, maar de specialisten zijn het er onlangs over eens geworden dat het doek van zijn oudste zoon is. Het gaat om een tronie, met andere woorden een analyse van frappante gezichtsuitrukkingen. In de kunsttheorie van de Renaissance was het perfect weergeven van gezichtsuitdrukkingen namelijk een belangrijke artistieke vereiste. Daarvóór hadden Bruegel-specialisten het gapende gezicht ook wel geïnterpreteerd als een allegorie van de Luiheid, een slechte eigenschap als we het oude gezegde 'Ledigheid is des duivels hoofdkussen' mogen geloven. Met de ethische waarde van 'hard werken' die dit gezegde illustreert was de prekapitalistische burgerlijke samenleving van de 16e eeuw erg vertrouwd. Kunstwerken uit die tijd lopen over van de satirische afbeeldingen van bedelaars en andere categorieën mensen die hun brood niet met werken verdienden. Het feit dat hier een plattelander al gapend wordt weergegeven is ongetwijfeld geen toeval: de stedelijke burgerij wilde zich onderscheiden van het als boertig geachte gedrag van de plattelandsbevolking. Gapen, vooral met open mond, werd onbeleefd gevonden (naar Joost Vander Auwera, in 'Kunst & Financiën in Europa')
Geïnteresseerd in Visual arts?
Krijg updates met je gepersonaliseerde Culture Weekly
Je bent helemaal klaar
Je krijgt deze week je eerste Culture Weekly.