In de circuspiste wordt het publiek vermaakt en wordt er een droomwereld geschapen. Het circus prikkelt de zintuigen. De voorstelling is een kijkspektakel waarbij muziek, licht en geur mee de sfeer creëren. Circus is een emotionele totaalervaring: het publiek wordt aangezet tot lachen, tot verwondering en huivering. In deze wereld van uitersten en contrasten is niets gewoon.
Circus en kermis waren lange tijd het volksvermaak bij uitstek. De rondtrekkende circussen, de glitterkostuums van de witte clowns en de frivole pakjes van de plafondloopsters deden de mensen dromen. De stoere leeuwentemmers en excentrieke slangenmensen tartten de verbeelding. De culturele impact van het circus honderd jaar geleden was enorm. Voor velen was circus de eerste kennismaking met exotische dieren. Het bood een venster op de wereld en op andere culturen.
België heeft veel grote circusartiesten gekend. Het circusleven kon gepassioneerd, kleurrijk en spannend zijn, maar ook risicovol en tragisch. Vele acts vragen een grenzeloze fysieke en mentale kracht waarbij soms halsbrekende toeren worden uitgehaald.
De strafste oefeningen tot heden gezien!
Acrobatiek vormt de basis van alle circusdisciplines. Een clown die door een stoel zakt, een ruiter die op zijn paard springt, een jongleur die een flikflak maakt terwijl hij zijn kegels opvangt, allemaal voeren ze acrobatische oefeningen uit. Acrobatiek is de eerste leerschool van de circusartiest in spe. Kinderen uit circusfamilies krijgen al van jongs af aan een acrobatenopleiding. Anderen krijgen de acrobatische microbe bijvoorbeeld te pakken bij een gymnastiekvereniging. Vele Belgische acrobatentalenten zijn in het circus beland nadat ze bij de plaatselijke turnkring door een circusdirecteur werden ontdekt.
Een acrobatisch nummer bestaat uit een aaneenschakeling van verschillende houdingen en bewegingen zoals salto, flikflak, radslag, handstand en brug. Wanneer deze basisoefeningen gecombineerd worden met toestellen als een wipplank of een trapeze leveren ze spectaculaire stunts op. Om dat te bereiken traint de acrobaat met eindeloos geduld en uithoudingsvermogen steeds opnieuw dezelfde bewegingen. De perfectie is zijn eeuwige uitdager. Kracht, lenigheid en een sterk gevoel voor evenwicht zijn onontbeerlijke eigenschappen voor een acrobaat. Daarnaast is er nog een absolute vereiste: durf!
ALBERTO
Albert Van Royen (1904-1980) werd beroemd als slangenmens Alberto of The Human Alligator én als krachtpatser Trebla. Vooral zijn kunsten als slangenmens spraken tot de verbeelding. Hij was ongelooflijk lenig, zo kon hij alles wat hij maar wilde oppakken met zijn schouderbladen. Hij kon ook in trapvorm blijven staan. Alberto oefende gewoon in zijn woonwagen op een klein tafeltje.
Albert bedacht ook een tweede act als krachtatleet Trebla omdat hij wist dat hij niet tot zijn pensioen als slangenmens zou kunnen blijven optreden. Zijn vrouw assisteerde hem hierbij en het werd een groot succes.
MERRY & PETER
Het koppel Pierre Demeyer (1903-1986) en Marie Colpaert (1907-1968) traden samen op als Merry & Peter in een populair cascadeursnummer. Ze speelden het verhaal van een onhandige man en zijn dienstmeid. Pierre is de behanger die alles doet mislukken. Hij struikelt, komt vast te zitten met zijn hoofd tussen zijn ladder en maakt er een boeltje van met het behangpapier en de plakpap. Dienstmeid Merry probeert te helpen maar dat maakt het alleen maar erger. Het komt tot een climax waarbij Peter bovenop de ladder begint te balanceren. Hij belandt uiteindelijk met zijn achterwerk tegen het gezicht van de arme Merry. Merry & Peter waren bekend tot ver buiten de Belgische grenzen. Ze reisden tussen 1930 en 1944 Europa rond met hun act. Samen met hun zoon Hector Demeyer (1925-2011) traden ze zelfs op voor de Britse tv-zender BBC als Merry Peter Comp.
Lachen! Lachen! Lachen!
Een van de meest geliefde personages uit het hele circusuniversum is de clown. Wanneer hij in de piste komt, lacht het publiek met plezier de spanning van de voorgaande nummers weg. Clowns zijn zo vermakelijk omdat ze ons een spiegel voorhouden. Ze karikaturiseren onze psyche en vergroten menselijke omgangsvormen uit tot lachwekkende situaties.
Hoewel het optreden van clowns vaak onhandig en nonchalant overkomt, zit er een intensieve training achter. De clown heeft wellicht de meest uitgebreide opleiding van alle circusartiesten. Aan komisch talent alleen heeft hij niet genoeg. Hij moet ook over een perfecte lichaamsbeheersing beschikken. Maar het belangrijkste talent is wel dit: een goede clown moet zijn publiek goed aanvoelen. Geen enkele circusdiscipline is zo afhankelijk van het publiek als de clownerie.
BABUSIO'S
De Antwerpse broers Charles en Eugène Babusiau waren goede turners. Vanaf 1900 traden ze op in verschillende circuspistes met een vernieuwend acrobatennummer. Zij waren een van de eerste duo's die hoofd op hoofd gingen staan. De krachtige broers droegen daarbovenop nog een halter van 70 kg. Na tien jaar acrobatenwerk was de jongste broer Eugène te zwaar geworden als bovenman. Hij bleef evenwichtstoeren brengen met andere partners, maar begon daarnaast aan een indrukwekkende carrière als clown. Zijn eerste clownspartner was de Spaanse clown Manolo. Later richtte hij een muzikale clownsgroep op waarin hijzelf als witte clown Babusio optrad.
Zijn vrouw en kinderen werden ook ingeschakeld bij de komische acts. Hij bracht een sterk en origineel nummer met een autootje dat ontplofte. Maandenlang had Babusio aan dit wagentje gewerkt. Uit het radiatorgaatje bovenop de motorkap spoot water, wat voor een hilarisch hoogtepunt in het nummer zorgde. Een van de clowns ging dan op het gaatje zitten in een poging het te dichten, maar het water spoot door zijn hoofd gewoon verder. Babusio was de uitvinder van deze truc die veel navolging zou kennen.
Schitterende menagerie, prachtige cavalerie!
Dierenspektakels liggen aan de oorsprong van het circus. De Britse kunstruiter Philip Astley (1742-1814), die als grondlegger van het circus wordt beschouwd, begon in 1769 met ruiterdemonstraties en richtte daarvoor in Londen een amfitheater op met een ronde piste. Die vorm bood als voordeel dat paard en ruiter steeds binnen het gezichtsveld van de toeschouwers bleven. Bovendien bleek het eenvoudiger om te blijven rechtstaan op een paard als dat in een rondje liep. De ronde piste, gevuld met zand en zaagsel, is nog steeds een belangrijk kenmerk van het circus.
Paarden waren lange tijd de enige dieren in de piste. Pas veel later zouden ook exotische dieren zoals olifanten en leeuwen de piste betreden. Vele circussen hadden een uitgebreide meereizende zoo, de menagerie, die voor of na de voorstelling voor het publiek werd opengesteld. Voor sommige dieren werden echte kooien opgezet, maar de meeste dierenstallen waren van gewoon tentzeil gemaakt. Een bezoek aan de menagerie was voor veel mensen bijna even opwindend als de voorstelling zelf. Bepaalde dieren kregen ze er voor het eerst in het echt te zien.
Jim Roose
Jim Roose (1896-1968) werd geboren in een kermis-en circusfamilie. Hij trad op als bokser in de tent van zijn vader. Tijdens de jaren ’20 en ’30 reisde Jim rond met verschillende foortenten en danspaleizen, maar geleidelijk aan bouwde hij deze om tot menagerie want hij wilde zich verder bekwamen in dressuur van leeuwen en beren.
Roose was een echt talent als dompteur en hij werd een vedette. Zijn artiestennaam was Captain Jim Roose, zijn showuniform was dat van een legioensoldaat. Tijdens WOII werden zijn beren en enkele van zijn leeuwen door de politie afgemaakt. Hij bleef werken met drie leeuwen.
In 1942 kreeg Jim Roose een contract als dompteur bij Circus Libot. Hij ging ook werken voor Circus Semay. Het hoogtepunt in zijn leeuwennummer was steeds ‘de dodenkus’, waarbij de Captain één van zijn leeuwen vol op de muil kuste. Ondanks zijn bekwaamheid en ervaring werd Roose zelf meerdere keren verwond door zijn dieren. Ook zijn medewerkers kwamen soms in gevaar. Zo gebeurde er in 1939 een tragisch ongeval toen Jim Roose met zijn menagerie op de Gentse foor stond. De danseres Aïcha, die een act in de leeuwenkooi zou brengen, werd verscheurd door een leeuwin.
MISS LEROY
Voor Mariette de Coninck (°1920) bij Circus Demuynck terechtkwam, had zij nog nooit op een paard gezeten. Directeur Gustaaf Demuynck leidde haar op tot hogeschoolrijdster en ze ontpopte zich al snel tot een talentvolle dresseuse. Als artiestennaam koos ze 'Miss Leroy', een eenvoudige verfransing van haar familienaam. Haar nummers waren steeds hoogtepunten in het circusprogramma. Ze was zeer creatief in het bedenken van kunsten en bracht nummers als 'Het paard en de ballerina' en 'De sprong over de bedekte tafel'.
De kunst van het jongleren
Van oudsher en vrijwel overal ter wereld wordt het jongleren beoefend. De kunst bestaat erin voorwerpen in de lucht te gooien en weer op te vangen, en dat liefst zo vaak, zo veel en zo snel mogelijk! Het jongleren was lange tijd vooral geliefd bij rondreizende straatartiesten die hun kunstjes op jaarmarkten of in herbergen brachten. Vandaag zijn jongleurs nog altijd aanwezig op straattheaterfestivals. De eerste circusdirecteur Philip Astley (1742-1814) vond dergelijke acts zeer geschikt als tussennummer en trok jongleurs aan om in zijn circus op te treden als afwisseling voor de paardennummers.
Om aan werk te geraken moest een jongleur een goed artiest zijn en een aantrekkelijk nummer brengen. Daarom probeerden jongleurs zichzelf en elkaar altijd te overtreffen. Er werd dagelijks uren geoefend om een nog hogere graad van perfectie te bereiken of om een nog originelere act te kunnen brengen. Bepaalde jongleurs specialiseerden zich in zware voorwerpen en gebruikten bijvoorbeeld kanonskogels in de plaats van gummiballen. Up-tempojongleurs op hun beurt proberen het tempo van hun nummer steeds op te drijven.
THE VEKO'S
Jan (°1903) en Jenny Van der Veken vormden het jongleerduo Thet Veko's. Als kleine jongen had Jan Van der Veken het al moeilijk met stilzitten. Hij was een vlug en vinnig ventje dat voortdurend op zijn handen stond en acrobatentoeren uithaalde. Thuis noemden ze hem 'onze erge'. Hij werd ontdekt als acrobatisch talent, maar zijn liefde ging toch vooral uit naar het jongleren. Al snel begon hij op te treden in zalen en circussen als jongleur John Vekos. Aanvankelijk assisteerde zijn vrouw Jenny hem, maar ook zij bleek een natuurtalent in jongleren en ze gingen als duo 'The Veko's' optreden. Regelmatig werkten ze samen met een ander jongleerduo, Corneel en Muguette Van Hummelen, als 'The 4 Veko's'. John Vekos stond in totaal 65 jaar op de planken en in pistes als jongleur.
De meesters van geheim en mysterie
Magiërs beheersen allen de kunst van het schijnbaar onmogelijke. Het publiek kijkt er verbaasd naar en stelt zich de vraag: “Hoe kan dat?”. We verwonderen ons over wat we denken te zien en vergeten dat we voor de gek worden gehouden.
Goochelen is een straat- en podiumkunst bij uitstek. Goochelaars kwamen pas laat in de circuspiste terecht, omstreeks 1880. Vele professionele magiërs traden vaker in variététheaters op dan in het circus. Een van de redenen daarvoor is dat een circuspiste minder verhullend is dan een podium in een zaal. Het publiek zit in een bijna volledige cirkel om de artiest heen en kijkt hem letterlijk op de vingers. Voor circusoptredens waren dan ook aangepaste nummers nodig.
Om te slagen in zijn trucs moet de goochelaar of illusionist niet alleen beschikken over een uitstekende handvaardigheid. Hij moet ook een meester zijn in afleiding en het publiek goed kunnen bespelen. Het gaat vaak maar over één seconde waarin de magiër bij de toeschouwers de interesse wekt voor iets terwijl ze in feite worden afgeleid van wat er werkelijk gebeurt.
FRIA-NED
De Leuvense goochelaar Frans Immerechts (1911-1985) trad op in het variétécircuit en bij circussen in binnen- en buitenland als Fria Ned, ‘het genie van Bagdad’. In België werkte hij voor de circussen Minnaert, Tondeurs, Demuynck en Jhony. Hij reisde ook mee naar Congo met Circus De Jonghe. In het buitenland werkte hij vooral in Spanje en voor het grootse Circus Nock in Zwitserland. Zijn nummers als 'duivelse barman' met 'Magic Drinks' en het marionettennummer met zijn poppen 'Crazy Head's' vielen enorm in de smaak. Aanvankelijk was zijn eerste echtgenote Rose Vanvoorden zijn assistente maar zij stierf al op vijfentwintigjarige leeftijd. Frans Immerechts trouwde enkele jaren later met Colette Bertrand die hem tot het einde van zijn carrière zou assisteren.
tekst—Marie Vandecaveye, Nele Van Uytsel, Els Veraverbeke