Jaap Kunst (1891-1960) demonstreert hier een schelphoorn.
Hij kwam uit een muzikale en humanistische omgeving en zijn ouders waren allebei professioneel pianist. Jaap Kunst koos voor de viool en hij heeft in verschillende orkesten gespeeld. In Indonesië gaf hij zelfs vioolles. Verrassend genoeg koos hij echter niet voor een muziekopleiding, maar ging hij rechten studeren aan de universiteit van Groningen (Heins 1994: 13).
Kunst maakte op Terschelling kennis met muzikale folklore en hier deed hij ook zijn eerste veldwerk. Dit leidde tot het boek "Terschellinger volksleven" in 1915 en het 3 volumes tellende "Noord-Nederlandse Volksliederen en -dansen" (1916-1919). Dankzij dit werk heeft Terschelling, in tegenstelling tot de rest van Nederland, een ononderbroken traditie van volksmuziek. De ervaringen op Terschelling waren volgens Kunst van onschatbare waarde voor zijn musicologisch onderzoek in de Indonesische Archipel. In 1914 slaagde Kunst als enige ooit voor het examen "muziek kritiek" en werd zo de eerste en enige gecertificeerde muziekcriticus in Nederland (Heins 1994: 13-14).
In 1919 vormde Kunst een muzikaal trio waarmee hij naar Indonesië vertrok. Na een tournee van 8 maanden, waarin hij voor het eerst kennis maakte met gamelan muziek, moest hij een baan aanvaarden om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. In zijn spaarzame vrije tijd deed hij musicologisch onderzoek. In 1925 publiceerde hij, samen met zijn vrouw Kathy van Wely, zijn eerste boek "De toonkunst van Bali". Vanaf dat moment publiceerde hij regelmatig wat hem internationaal bekend maakte. Hij werd daarom al gauw aangesteld als corresponderend lid van de Koninklijke Academie van Wetenschappen (Heins 1994: 14-15).
In 1930 werd Kunst, na 3 jaar ervoor gestreden te hebben, benoemd tot Overheids Musicoloog in dienst van het ministerie van Onderwijs en Religie. Dit stelde hem voor het eerst in staat om te reizen voor zijn onderzoek en om zich fulltime aan onderzoek te wijden. In 1932 werd zijn baan alweer geschrapt vanwege de economische recessie. Maar voor zijn werk moest hij reizen door Indonesië zodat hij in zijn vrije tijd in verschillende delen van Indonesië onderzoek kon doen (Heins 1994: 16).
In 1934 keerde hij voorgoed terug naar Nederland. Tot 1936 gaf hij lezingen over een breed scala aan muzikale onderwerpen. Daarna werd hij benoemd tot conservator (later hoofdconservator) van de afdeling antropologie (of etnologie) van het voormalig Koloniaal Instituut voor de Tropen (nu Koninklijk Instituut voor de Tropen). Hij reorganiseerde de collectie en breidde deze aanzienlijk uit. Hij richtte zich niet alleen meer op Indonesië en vormde met geluidsopnames, referentieboeken, foto's en persoonlijke correspondentie het Musicologisch Archief (later het Etnomusicologisch Archief genoemd) (Heins 1994: 17). Bovendien schreef Kunst veel artikelen en boeken naast het maken van tentoonstellingen en het geven van lezingen. Hij bleef conservator tot zijn pensionering eind 1956, maar werkte nog 9 maanden door als etnomusicoloog in het museum. Dit stelde hem in staat om het academische jaar af te maken als 'bijzonder lector' (in het Engels: assistant professor) in comparatieve musicologie aan de Universiteit van Amsterdam (Otter 1994: 26, 30).
De betrokkenheid van Kunst bij de Universiteit van Amsterdam begon al in 1942 toen hij werd aangesteld als 'privaat docent' in comparatieve musicologie. Het was een aanstelling van 1 uur per week en onbetaald. Hij sprak zich uit tegen het latente Eurocentrisme in de muziekwetenschap. Zijn aanstelling werd uitgebreid tot 6 uur in de week toen hij in 1953 'bijzonder lector' werd namens het KIT. In zijn inaugurele rede pleitte hij voor de integratie van muziek in een brede sociale context. Hij gaf vele lezingen in binnen- en buitenland (Heins 1994: 17, Otter 1994: 29-30).
Jaap Kunst is niet alleen belangrijk geweest om zijn wetenschappelijke prestaties. Hij stelde zich ook ten doel -en met succes- om te zorgen dat traditionele muziek van de hele wereld de waardering zou krijgen die het verdiende (Heins 1994:20).
Kunst was samen met Brandts-Buys de eerste etnomusicoloog die zelf intensief veldwerk (onderzoek ter plaatse) heeft gedaan. Hun voorgangers stonden ook wel bekend als 'leunstoelgeleerden'. De term etnomusicologie is pas in 1950 door Kunst als eerste gebruikt in zijn werk "Musicologica". Deze naam werd internationaal geaccepteerd als vervanging van de term 'comparatieve musicologie' (Heins 1994: 20,22).
13 x 18cm (5 1/8 x 7 1/16in.)
Source: collectie.tropenmuseum.nl