Een van de meest gekoesterde objecten in de collectie van het Tropenmuseum is deze zogenaamde pustaha, een oud wichelboek gebruikt door Batak priesters in Noord-Sumatra, Indonesië. Het werd verzameld in de jaren 1850, maar is een stuk ouder dan dat. Bovenop de pustaha staat een uit hout gesneden mythisch slangachtig dier, en het geheel staat op pootjes, die lijken op hoeven. Tussen de twee houten planken zitten de pagina's van het boek. Die zijn gevouwen op harmonicawijze, zoals de bladmuziek van een draaiorgel. De 56 pagina's zijn gemaakt van geklopte boombast, en vormen in uitgevouwen toestand een lange strook van 17 meter.
De pagina's uit het boek bevatten de kennis van negen generaties priesters. Het boek bevat beschrijvingen over magie en waarzeggerij die gebruikt worden door een datu, zoals de Batak priester wordt genoemd. Er zijn formules voor het overwinnen van andere dorpen, het uitschakelen van tegenstanders, voor het winnen van geliefden, en verhalen over het ontstaan van de aarde.
Binnenkant van de grote pustaha
Het museum heeft nog zo'n 150 wichelboeken, maar dit is het meest bijzondere exemplaar. Met een hoogte van 42 centimeter en een lengte van ruim een halve meter is het vermoedelijk 's werelds grootste in zijn soort.
De slang bovenop het boek is waarschijnlijk Naga Padoha, heerser van de onderwereld. Volgens een mythe heeft deze slang, toen er alleen nog zee was en geen land, de oceaanbodem zo omgewoeld dat de eilanden ontstonden die de Indonesische archipel vormen.
Datu met pustaha, medicijnhoorn en staf
Datu, de Batak priester
Pustaha worden samengesteld en bewaard door datu. Deze priesters of magiërs gebruiken ze als referentie voor informatie over magie, rituelen, voorschriften en divinatie. De boeken zijn geschreven in Batakschrift, in een rituele taal die poda heet, en alleen gelezen kan worden door priesters.
Andere priesterinstrumenten zijn magische staven, medicijnhoorns, wichelkalenders en speciale messen.
Staf van een datu
Mes van een datu
De inleidende pagina's van de grote pustaha waar dit verhaal over gaat, zijn vertaald door Pater Promes in 1968. Daaruit bleek dat het ook informatie bevat over de priesters die de kennis aan elkaar overdroegen. De namen van de priesters worden genoemd, en de plaatsen waar ze woonden. Wie de volgorde van de plaatsen op de kaart zou volgen, ziet dat de route van de kennisvergaring loopt van het westen van het Tobameer naar het zuidwesten, en stopt bij Lobu Siregar. Dat is waar de kennis uiteindelijk werd vastgelegd in dit boek, door Guru Tumurun Hata ni adji, namora Simandjuntak.
Van der Tuuk
De pustaha werd meegenomen naar Nederland door de taalkundige Herman Neubronner van der Tuuk. Van der Tuuk werd geboren in 1824 in Malacca, en op zijn twaalfde naar Nederland gestuurd om zijn opleiding te volgen. Als taalkundige kwam hij naar Sumatra met een opdracht voro het Nederlands Bijbelgenootschap om de Bijbel te vertalen in het Batak. In 1851 kwam hij aan in Noord-Sumatra, om een jaar later naar de kustplaats Barus te vertrekken.
Portret van Herman Neubronner van der Tuuk
Vanuit Barus reisde Van der Tuuk naar de binnenlanden van het Batakgebied, waar de taal nog in zijn puurste vorm gesproken werd. Hij was waarschijnlijk de eerste Europeaan ooit die het Tobameer mocht aanschouwen.
Tijdens zijn verblijf in Noord-Sumatra, tussen 1851 en 1857, verzamelde Van der Tuuk de grote pustaha en een groot aantal andere Batak voorwerpen, waaronder datu staven, medicijnhoorns, textiel en wapens.
Nadat Van der Tuuk bijna omkwam na een ontmoeting met de Sisingamangaraja, de heilige leider van de Batak, moest hij vluchten naar Barus. In 1857 kwam hij terug naar Nederland, om nooit meer terug te keren naar Sumatra. In Nederland schreef hij zijn vierdelig Batak-Nederduitsch woordenboek, en vertaalde hij aan aantal Bijbelboeken. De Batak cultuur lag hem echter dichter aan het hart dan zijn vertalingswerk.
Van der Tuuk reisde wel naar andere delen van Nederlands Oost-Indië, waar hij uiteindelijk resideerde in Bali. Hij leefde daar meer als Balinees dan als koloniaal. In 1894, op 70-jarige leeftijd, overleed Herman Neubronner van der Tuuk aan dysenterie in een militair hospitaal in Surabaya, Java.
Natura Artis Magistra
In 1862 schonk Van der Tuuk, voordat hij naar Bali vertrok, zijn verzameling aan het Ethnografisch Museum van het Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra, nu bekend als dierentuin Artis. Tegenwoordig lijkt het wat vreemd, maar in de 19e eeuw was het heel gebruikelijk dat etnografica een belangrijke plaats innamen binnen een dierentuin. Zo stond in de Artis statuten: ‘in een zoologischen tuin behoort eene plaats ingeruimd te worden voor den mensch…het hoogst georganiseerde wezen dat de dierkunde kent.’
Voor de Artis musea werd actief verzameld door particulieren, bestuursambtenaren, handelsagenten, (ontdekkings-)reizigers, missionarissen en genootschappen uit het bedrijfsleven en de wetenschap. Een echte specialisatie binnen de etnografica bestond er niet, alle delen van de wereld waren vertegenwoordigd. Juist daarom herbergt de Artis-collectie zeldzame schatten.
Objecten uit de collectie Artis
De objecten werden aanvankelijk tentoongesteld in het Groote Museum, temidden van de zoölogische en geologische collectie.
In 1861 ontstond een apart Ethnografisch Museum. De ruimte was beperkt: zoals te zien is op een prent uit 1866 werd alles dicht op elkaar gepakt. Op de vloer ontwaren we de grote pustaha, midden in de ruimte, en omgeven door Batak medicijnhoorns en priesterstaven. De pustaha werd toen al gezien als een uitzonderlijk stuk.
De grote pustaha in het Ethnografisch Museum van Natura Artis Magistra
Koloniaal Museum Haarlem
Een andere museumcollectie kwam tot stand in Haarlem, waar in 1871 het eerste Koloniaal Museum haar deuren opende. Frederik van Eeden verzamelde objecten en handelsgoederen uit de overzeese gebieden die bekend stonden als Nederlands West- en Oost-Indië. Maar het Paviljoen Welgelegen, waar het museum in huisde, werd al snel te klein voor de omvangrijke collectie.
Koloniaal Museum in Paviljoen Welgelegen, Haarlem
Tentoonstelling in het Koloniaal Museum te Haarlem
Koloniaal Museum naar Amsterdam
In 1910 werd de Vereeniging Koloniaal Instituut opgericht, en werden plannen uitgevouwen om een nieuw pand te realiseren, ongeveer tegenover Natura Artis Magistra. Het instituut zou, naast een aantal andere afdelingen, plaats bieden aan het Koloniaal Museum. De bouw duurde veel langer dan gepland, onder meer door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Bij de voltooiing in 1926 was het Koloniaal Instituut aan de Mauritskade het grootste gebouw van Amsterdam.
Het nieuwe museum was nu klaar om de gehele Haarlem-collectie te kunnen bergen.
Ondertussen schonk Artis in 1921 de gehele collectie etnografica aan diezelfde Vereeniging Koloniaal Instituut. Met deze transactie kwamen de objecten van Van der Tuuk samen met de collectie van het Koloniaal Museum, inclusief de grote pustaha.
De Artis-collectie wordt nu als een van de oudste etnografische collecties van Nederland beschouwd. Naast Van der Tuuks objecten vinden we hierin een keur aan topstukken uit Oceanië, Afrika, Azië en de Amerika's.
De grote pustaha in het Koloniaal Museum
Vanaf het begin is de pustaha vrijwel permanent tentoongesteld geweest. Voordat het Koloniaal Museum officieel open was, was het boek al te zien op de speciale toonstelling voor Koningin Wilhelmina’s 25-jarig regeringsjubileum in 1923. Terwijl aan het grootste deel van het instituut nog gebouwd werd, lagen objecten al uitgestald op tafels in het museum.
Het instituut werd officieel door koningin Wilhelmina geopend in 1926, in de Lichthal van het Koloniaal Museum.
Tassilo Adam
De Vereeniging Koloniaal Instituut was nu in het bezit van zowel de Haarlem- als de Artis-collectie. Na de opening werden ook weer nieuwe objecten verworven. Onder de in totaal 150 wichelboeken die het museum in haar geschiedenis verzamelde, is een aantal interessante exemplaren afkomstig uit de collectie die aangekocht werd van de Duitse planter Tassilo Adam (1878-1955).
Adam was gefascineerd door de Batak cultuur. Dit deed hem besluiten naar Sumatra te verhuizen om daar als assistent te gaan werken op een tabaksplantage. Hij begon objecten voor zichzelf te verzamelen in 1910, en stapte na 1914 over op fotografie. Hij was het die een van de meest beroemde foto's maakte uit de collectie van het Tropenmuseu: die van een jonge Karo Batak vrouw met de opvallende oorsieraden (padung-padung) en halsketting (kalung berahmeni).
Tassilo Adam verzamelde een aantal pustaha. Hoewel lang niet zo groot en spectaculair als de grote pustaha van Van der Tuuk, moet het belang van de formules, recepten en illustraties vergelijkbaar zijn.
Tassilo Adam moet zeer onder de indruk zijn geweest van wat hij aantrof aan de binnenkant van de pustaha. Hij tekende de illustraties na en kopieerde daarbij het Batak schrift. Vermoedelijk waren de tekeningen voor publicatie bedoeld, maar daar is het niet van gekomen.
Singa of Naga Padoha?
Tot voor kort werd gedacht dat het dierfiguur op de grote pustaha een singa voorstelde. Het woord singa, dat leeuw betekent in Sanskrit, dateert van het contact met handelaren in het zuidelijke Batak gebied. In de Batak cultuur is de singa een gecompliceerd mytisch verschijnsel dat gerelateerd wordt aan de vrouwelijk slang. Een voorbeeld van een singa is te zien op een houden dierenkop uit de verzameling van Tassilo Adam. Houtsnijwerken als deze worden geplaatst op de gevel van een huis of, in het geval van de kop hier rechts, op een rijsthuis om de oogst te beschermen.
Tassilo Adam vond de singa ook op een sarcofaag, waar het deksel uit steen gehouwen is in de vorm van een singa.
Tweede Wereldoorlog
Toen in 1939 de oorlogsdreiging werd gevoeld vanuit buurland Duitsland, was de grote pustaha een van de voorwerpen die geëvacueerd werd uit de museumopstelling. Het boek werd in veiligheid gebracht in de kelder van het museum, vermoedelijk in de kluis met de meest waardevolle stukken, zo blijkt uit een krantenartikel van augustus 1939.
Ondanks, of wellicht dankzij het feit dat de ‘Ordnungspolizei’ haar intrek had genomen in de kantoren van het Koloniaal Instituut, overleefde de pustaha de oorlog. Kort na de bevrijding was het terug op de tentoonstelling, in wat in die jaren het Indisch Instituut was gaan heten. Die naam heeft het museum slechts een paar jaar gehad, totdat Nederland in december 1949 de soevereiniteit van Indonesië erkende.
Het boek werd wederom opgesteld te midden van andere Batak objecten.
Na 1949 kreeg het museum haar huidige naam: Tropenmuseum.
In 1987 werd de beroemde tentoonstelling “Budaya Indonesia” geopend. Deze tentoonstelling gaf een overzicht van 2000 jaar cultuur en geschiedenis van Indonesië, vertegenwoordigd door zo'n 500 objecten. De pustaha werd hier eens te meer getoond in een context van magische, tovenarij-gerelateerde objecten zoals de medicijnhoorns en -houders.
Vaste opstelling anno nu
Vandaag de dag is de pustaha opgesteld als de belangrijkste vertegenwoordiger van het drakensymbool, als drager van de Naga Padoha. En hoewel Van der Tuuk's medicijnhoorn en priesterstaf nog steeds om de hoek staan, wordt de pustaha nu meer beschouwd als een belangrijk geschreven document van de geschiedenis van de Batak cultuur, dan als een magische griezelcuriositeit die angst en ontzag moet inboezemen.
Compilation—Richard van Alphen